uit ‘De Tweede Wereldoorlog’ door Ben Suijkerbuijk
Ben Suijkerbuijk heeft enkele verhalen van Oudenbosschenaren opgetekend. Eén van de opgetekende vertellingen is van een boer die graag anoniem wilde blijven. Fragmenten daaruit volgen hierna:
Eten
Eten was één van de belangrijkste dingen in de oorlog. Als boeren hadden wij een enorme voorsprong op de burgerij. Wij hadden groenten, aardappelen, graan. Wij slachtten twee of drie varkens per jaar. Wij hadden kippen en volop fruit. Wij konden dan ook met eten veel doen. Wij ruilden eieren voor kleren, spek voor schoenen. Ondanks de soms strenge controle konden wij nogal wat buiten de verplichte leveringen houden. De overheid wist precies hoeveel koeien, kippen en varkens wij hadden, tenminste, dat dacht zij. Dus er kon maar binnen een bepaalde marge zwart verkocht of soms weggegeven worden.
Vanuit Rotterdam kwam iedere week een zielig mannetje om een brood vragen. Hij vertelde dat hij een groot gezin had. Dat zijn vrouw ziek was en dat zij amper het hoofd boven water konden houden. Wij hadden zo’n medelijden met het ventje dat wij hem iedere week een brood cadeau deden. Wij bakten in die tijd zelf brood en dat was een stuk beter dan het oorlogsbrood van de bakker.
Op een dag waren wij aan het dorsen en was er geen tijd geweest om zelf brood te bakken. Tegen onze zin en gewoonte in moesten wij brood bij de bakker halen. De Rotterdammer kwam het erf op om zijn brood. Ik maakte hem duidelijk dat hij deze keer tevergeefs kwam daar ik geen brood had kunnen bakken. De man werd woedend, schold mij overal voor uit en vertelde dat wij stomme boeren waren. “Ik verkoop jouw brood op de zwarte markt voor vijfendertig of veertig gulden”, schreeuwde hij ons toe. Ik werd laaiend over zoveel ondankbaarheid, greep de puthaak en joeg het onderkruipsel van het erf met de mededeling dat hij nooit meer terug hoefde te komen. Die had dus zijn eigen ruiten ingeslagen.
Ik ben nog dagen overstuur geweest door dit voorval, maar ik liet mij er niet door beïnvloeden en hielp zoveel mogelijk mensen. Wel werd ik heel wat kritischer tegenover zielige verhalen.
Het meisje
Op een dag ging ik de lege melkbussen van de weg halen. Op één van de bussen zat een tot op het bot vermagerd meisje van ongeveer veertien jaar. Naast haar stond een vrouw te wachten tot het kind weer wat op adem gekomen was. Op mijn vraag wat er aan de hand was, vertelde de vrouw: “Op de Wildert zit een aantal kinderen om aan te sterken. Zij is er één van en eerlijk gezegd is zij wel één van de ergste. Ik ben met haar naar de dokter geweest, maar die kan ook niets anders zeggen dan: ze moet versterkend voedsel hebben.”
Ik nodigde de vrouw en het meisje uit binnen te komen en gaf het kind een beker warme melk te drinken. Voortaan kon zij iedere dag een liter melk komen halen. Wij zagen het kind opbloeien en het werd van een mager scharminkeltje een mooi tienermeisje, al noemden wij dat toen niet zo. Na de oorlog kregen wij van haar vader een dankbrief voor de goede zorgen voor zijn dochter.
Piloten
Het was die dag erg druk geweest in de lucht en het kon niet uitblijven. Er werd een vliegtuig neergeschoten. ’s Avonds laat werd er zacht op de deur geklopt. Wij hielden ons hart vast, want je wist maar nooit wie er aan de deur kwam, vooral als het zo heimelijk gebeurde.
Vader liep naar de deur en zonder die te openen riep hij “Wie is daar nog zo laat?” Het was duidelijk dat het geen Duitsers waren. Die waren niet zo bescheiden. Toen hoorden wij een bekende stem een bekende naam noemen. Vader opende de deur en liet de bekende binnen. Tot onze schrik was hij vergezeld van twee voor ons totaal onbekende personen.
“Wil je deze mannen een dag en een nacht verbergen?” vroeg onze kennis. “Het zijn Engelse piloten. Over vierentwintig uur worden zij opgehaald”.
Vader maakte er niet veel woorden aan vuil. Hij nam iedereen mee naar de hooizolder waar zij achter het hooi verborgen werden. De volgende nacht of dag, dat kan ik mijn niet meer zo goed herinneren, werden zij opgehaald door onze huisarts. Natuurlijk waren wij erg benieuwd of de ontsnapping van de piloten gelukt was, maar als wij er naar vroegen, lachte hij maar eens geheimzinnig en legde zijn vinger tegen zijn lippen met het bekende gebaar: “mondje dicht”. Na de oorlog vertelde hij dat alle piloten die hij had weggebracht veilig waren aangekomen.
Noot van Ben Suijkerbuijk: Het lijkt niet zoveel te betekenen een paar piloten een nacht te verbergen, maar als de bezetters erachter kwamen, werd in zo’n geval de boerderij in brand gestoken, de volwassenen gefusilleerd en de kinderen afgevoerd naar een concentratiekamp. Dit alles was bij deze mensen bekend.
Onze eerste kennismaking met de bevrijders
In het land achter onze boerderij was een groep soldaten druk in de weer. Hun uniformen hadden wij nog nooit gezien. Ook misten wij de rauwe klanken van de in het Duits geschreeuwde bevelen. Nieuwsgierig gingen wij poolshoogte nemen. Het bleken onze bevrijders te zijn.
Via een tolk die zij bij zich hadden, hoorden wij dat hun keukenwagen niet op was komen dagen en om hun honger te stillen aten zij de knollen die nog in het land stonden. Dit konden wij natuurlijk niet op ons laten zitten. Onze bevrijders mochten wij niet zo verwelkomen. Zij werden dan ook uitgenodigd te komen eten. Vier grote broden verdwenen als sneeuw voor de zon. Vooral de zelf gemaakte zult lieten zij zich goed smaken. Natuurlijk werden er sigaretten uitgedeeld en wat roken die lekker. Na nog een beker warme melk maakten de soldaten aanstalten verder te trekken. Plotseling sprongen zij op om op een langzaam rijdende vrachtwagen toe te rennen. Het bleek de wagen met hun eten te zijn. Uit dankbaarheid kregen wij van hen vier broden terug. Het waren de witste broden die wij ooit gezien hadden.
Wat mij toen het meest opviel, was dat deze soldaten anders met elkaar omgingen. Geen geschreeuw en getier tegen minderen, maar gewoon met elkaar praten.